Een gedicht van Quirien van HaelenGister lag ik in de armen van een meid van achttien jaar. Maar zo rond een uur of negen was die schoonheid met me klaar. Ik lag uren met die beauty samen lekker op de bank. Nu sta ik weer in de bieb op mijn vertrouwde boekenplank.
Vanuit hier kan ik bekijken, wat er om me heen gebeurt. In de speelhoek wordt weer vrolijk door twee kleutertjes gekleurd. Kijk, die man daar aan de tafel, die leest elke dag de krant. Wie is die vrouw daar met dat tijdschrift? Zeker weer een nieuwe klant.
Vaak komt er een groep scholieren voor een workshop hier naartoe. Leuk hoor pubers, voor een uurtje, maar daarna ben ik ze moe. Voorleeswedstrijd, kinderjury, de biebjuf heeft het superdruk. Toch zet ze mij soms even recht en dan gloei ik van puur geluk.
Ik heb hier miljoenen vrienden, allen staan ze om me heen. Vol met kennis en verhalen en voor jong en oud te leen. Ik ben zelf soms erg op een gesprek van boek tot boek gesteld. Met een luisterboek, dat luistert echt naar wat je het vertelt.
De jeugd die komt hier internetten, dat is gratis en heel snel. Maar men leent ook dikwijls boeken of speelt een computerspel. Kijk die vrouw daar met dat tijdschrift, glimlacht naar de krantenman. Dat is grappig, kijk hem kijken, hij krijgt er zelfs blosjes van.
Oh ze komt een praatje maken, dit draait vast op liefde uit. En nu gaat ze naast hem zitten, wel een erg gedurfd besluit. Dit is spannend, gaan ze daten? Oh ik hoop toch zo van wel. Dan wordt dit de nieuwe roddel die ik ieder boek vertel.
Oh nee ik voel twee handen op mijn rug, dat kun je toch niet menen. Ik hou zo van mijn bieb, waarom komt men mij altijd lenen.